Stolpersteine Bijenstand 1 

Stolpersteine Bijenstand 1 onthuld

Zondag 28 juli 2024 werden op de Bijenstand 1 in Laren vijf nieuwe Stolpersteine (struikelstenen) onthuld, in het bijzijn van nabestaanden, voor :

Toespraak bij de onthulling

Goede middag allemaal,

Hoewel we hier natuurlijk in de eerste plaats zijn om het echtpaar Jan en Annie Bartels-Striethorst en hun eveneens omgekomen onderduikers te herdenken, wil ik toch even stilstaan bij de afwezigheid van Lidia. Lidia Soentjens, die vandaag onze gastvrouw zou zijn, wílde zijn. Want we staan voor háár huis, hier aan de Bijenstand nummer 1; het huis waar zij en haar gezin wonen, maar ook het huis waarvan de geschiedenis zo veel voor haar betekent.

Jullie weten waarschijnlijk dat haar heupoperatie van een aantal weken geleden – laat ik het  voorzichtig uitdrukken – niet helemaal goed is verlopen, waardoor zij nu nog steeds niet thuis verder kan aansterken. Heel, heel erg jammer. Voor ons, maar natuurlijk vooral voor Lidia die ervoor heeft gezorgd dat het verhaal van de Bijenstand wereldkundig werd en die er dus sinds jaar en dag voor zorgt dat de 5 door de nazi’s vermoorde mensen voor wie we vandaag de Stolpersteine onthullen niet vergeten worden, niet vergeten zúllen worden.

Gelukkig hebben 2 van de 5 onderduikers de oorlog kunnen overleven: 

Ella Schöndorff-Meijer, doordat zij via de keukendeur net op tijd wist weg te glippen en op een ander adres heeft kunnen onderduiken. Op zich een wonder. 

En Edgar Weinberg, die de kampen overleefde en die na de oorlog met Ella een nieuw leven heeft kunnen opbouwen. Een nog wel groter wonder.

Maar daarover zal Steven Weinberg, hun zoon zo meteen meer vertellen.

Naast Kurt Schöndorff, de echtgenoot van Ella, werd ook het jonge echtpaar Kattenburg opgepakt, Walter en zijn vrouw Sophia Polak, beiden twintigers.

Walter was een achterneef van mijn moeder en de enige die met mijn ouders op deze foto staat; de enige foto die op de dag van hun huwelijk gemaakt is. Dat was overigens op 7 januari 1941. Mijn moeder vertelde dat Walter “getuige” was, maar in het Naardens archief bleek mij bij onderzoek dat dát niet klopt. Waarschijnlijk heeft zij bedoeld dat Walter getuige was ván het huwelijk en niet één van de getuigen. Enfin, dat doet er ook eigenlijk niet toe. Hij was erbij en stond dus na afloop als enige met hen op de foto.

Ik lees een klein stukje over Walter en over zijn moeder voor, uit de herinneringen aan de oorlogsjaren, die mijn moeder op mijn verzoek ooit optekende. Over Walter verder helaas niets in 11 pagina’s tekst.  Het is niet veel maar het tekent enigszins de begindagen, de beginweken. 

Langzamerhand kwamen de wetten tegen de Joden. Steeds meer kleine en onbelangryke (sic) , heel geniepige kleine venynige kneepjes, die eerst kinderachtig en belachelyk leken…. Toen begonnen de avond-oppakkingen en kregen we de mannelyke familieleden uit A’dam vaak ‘savonds by ons 

(in Naarden, Rembrandtlaan 15) , waar het toen veiliger leek. Walter, de broer van Fritz die in Amerika zat en van wie de moeder, tante Grethe, in een vlaag van verstandsverbystering en doodsangst, zich had laten meeslepen door de andere, vermoedelyk duitse emigranten, uit het pension, waarin ze woonde, om te ontkomen naar Engeland, waar ze jaren later in Manchester stierf. Walter zat in die oorlogsdagen by de Burgerwacht of hoe dat heette en was vermoedelyk onbereikbaar, toen ze hem smeerden. Zielig, ook voor haar.”

Over Sophia: niets. Helemaal niets. Zelfs niet haar náám. Ik ga ervan uit dat mijn moeder haar niet gekend heeft. Zelfs niet op de hoogte is geweest van haar bestaan, laat staan van Walters huwelijk of van de onderduik in Laren. Anders had ze mij er zeker over verteld en/of het vermeld in haar aantekeningen. 

Ook mijn neef Robert/Bob, de zoon van Walters broer Frits, voor deze gelegenheid overgekomen uit Californië en hier door mij vertegenwoordigd, heeft van zijn ouders nooit over Sophia gehoord.

Bobs ouders vertrokken al in 1939 naar de VS, waar Bob in 1941 geboren is. Helaas is er van Sophia geen enkele foto overgeleverd. Noch in de vele albums van mijn moeder, noch in die van Bobs ouders. Ik heb ook geen nabestaanden van haar familie kunnen ontdekken, die er misschien nog eentje hadden gehad.  Vandaar dat op de Larense “boomplankjes” voor Walter en Sophia háár gezicht helaas naast de foto van Walter ontbreekt.

Een tijdje geleden vond ik op de site van Joodsmonument.nl dat Sophia verpleegster was, of was geweest, in het Nederlands-Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis in Amsterdam. 

Op de site van dat bejaardenhuis staan best veel foto’s. 

Niet van Sophia. Weer niets. Helaas.

Van Walter hebben we gelukkig wel een heel aantal foto’s. Op verschillende leeftijden. En die foto’s staan inmiddels al een tijdje op de site van de Historische Kring Laren, die het verhaal van Bijenstand 1 al in 2011 bekend maakte.

Maar: wat weten we eigenlijk nog van deze twee jonge mensen wier levens in de knop werden geknakt. Bijna niets. En dat stemt mij verdrietig.

Ja, dat zij elkaar vonden. Dat zij samen konden onderduiken bij het meer dan dappere gezin Bartels, en dat zij elkaar hopelijk tot het bittere einde tot steun konden zijn. Al is dat laatste verre van zeker.

Dat Sophia dus verpleegster was of in ieder geval was geweest. 

En Walter? Wat deed hij vóór hij moest onderduiken? Welke scholen heeft hij doorlopen? Had hij inmiddels een beroep? We weten het niet. 

Op voornoemde site van Joodsmonument las ik als zijn laatst bekende adres Euterpestraat 75 in Amsterdam, de huidige Gerrit van der Veenstraat.

Dat was het adres van zijn en mijn moeders oom Herman Kattenburg. 

Tandarts Herman die, zoals dat heette “gemengd gehuwd” was, met een niet joodse vrouw. Daarom hoefde hij niet onder te duiken.

Woonde Walter bij hen in? Of was dat slechts een fictief adres? Weten we niet.

Wat we overigens wél weten, is dat Herman en zijn vrouw Ciska zijn omgekomen bij het beruchte bombardement op de Euterpestraat, op 26 november 1944. Verdronken in hun kelder. Samen met het echtpaar dat bij hen op bezoek was, want Ciska was die dag jarig… Ook dát noem je noodlot.


Toespraak, zondag 28 juli 2024, Laren

Bijenstand 1. Het is niet de eerste keer dat ik hier sta. 30 jaar geleden, op 16 februari 1994, precies een halve eeuw na de fatale inval die we vandaag herdenken, liep ik hier met mijn moeder. Het was een koude woensdagochtend, rond 10 uur. Net als toen… Mama, 83 jaar oud, gerimpeld gezicht, maar heldere geest. Ze vertelde me nogmaals hoe het allemaal gegaan was. Zij had de oorlog overleefd. Dus voor haar vandaag geen Stolperstein. Wél Stolpersteine voor de moedige Jan Bartels en Annie Bartels-Striethorst, voor Ella’s geliefde Kurt Schöndorff, voor de veel te jong vermoorde Walter Kattenburg en Sophia Kattenburg-Polak. Ik zal uiteraard straks over elk van hen wat zeggen. Maar er zijn andere personen die hier herdacht moeten worden. Ook voor hun geen Stolpersteine. Laat ik beginnen met Mia Hamstra die de Joden die hier zaten ondergedoken verraadde. Haar wieg stond nog geen 9 km van die van Kurt Schöndorff, die amper 9 maanden later ter wereld kwam. In 1929 zoekt Mia haar geluk in Nederland en vindt werk als hulp in de huishouding bij de familie Meijer in Amsterdam. Ze is dan 22 jaar. Ruudje en Mietje Meijer hebben 2 dochters, Philippine en Ella. Mia en Ella kunnen het goed met elkaar vinden, men kan spreken van een vriendschap. 4 jaar later, in 1933, Hitler is zojuist aan de macht gekomen, ontvlucht Kurt Schöndorff nazi-Duitsland. Zoals zoveel Duitse joden neemt hij aan dat Nederland hem een veilig bestaan zal bieden. In Amsterdam ontmoeten Kurt en Ella elkaar. Wederzijdse liefde op het eerste gezicht. Hun zoon Rolf wordt geboren in 1938. Men mag aannemen dat Mia de baby van haar vriendin is komen bewonderen en bij die gelegenheid ook Kurt ontmoet, wiens wieg ooit zo dicht bij de hare stond, en voor wiens moord zij enkele jaren later deels verantwoordelijk zal zijn. Het is hier niet het moment om ons te verdiepen in de redenen daarvoor. In de herfst van 1940 vinden Ella en Kurt dat Amsterdam te gevaarlijk wordt. Ze huren een bungalow, “De Hazelaar”, Koloniepad 6 in Blaricum, nog geen 500 m ten noorden van waar we nu staan. In mei 1942 wordt het dragen van de Jodenster verplicht. Een maand later krijgen alle Joden in het Gooi het bevel hun koffer te pakken en zich in Asterdorp benoorden Amsterdam te melden. Kurt en Ella besluiten dan onder te duiken. Om voor hun zoontje Rolf optimale overlevingskansen zeker te stellen, wordt hij in een Christelijk pleeggezin ondergebracht. Met zijn blauwe ogen, sproeten en rossige kuif, ziet hij er totaal niet Joods uit. Wat het dan vierjarig jongetje nog niet kan weten, is dat hij zijn moeder pas twee jaar later terug zal zien, en zijn vader nooit meer… Inmiddels vinden Kurt en Ella, na enige korte tussenverblijven, een veilig onderduikadres bij “Tante Aafje” Alblas, op de hoek van de Professor van Reeslaan en de Jutmannen in Blaricum, ook een halve kilometer van hier. Daar zit al een Duitse Jood ondergedoken: Edgar Weinberg. Edgar was in 1938 naar Nederland gekomen, waar hij op het vliegveld Ypenburg bij Den Haag werk had gevonden. Zijn wieg stond in Breslau, in het Verre Oosten van Duitsland. Hij was een avontuurlijk man, reiziger, piloot en vliegtuigmonteur. Na een mislukte poging om met een vliegtuig naar Engeland te ontkomen zat hij in de Deutsche Polizeigefängnis in Scheveningen, en was ter dood veroordeeld. De executie laat op zich wachten en 10 maanden later, in juli 1941, lukte het hem uit het z.g. “Oranjehotel” te ontsnappen. Via via vond hij een onderkomen bij Tante Aafje in Blaricum. De moedige dame, 73 jaar oud, had op een gegeven moment maar liefst 11 onderduikers in huis, waaronder Edgar, Ella en Kurt, en Ella’s ouders, Ruudje en Mietje Meijer. Edgar bouwt ingenieuze schuilhokken in de houten woning, waaronder één dat hij met het echtpaar Schöndorff deelt. Het drietal raakt dik bevriend. Maar door verraad moeten alle onderduikers eind 1943 hals over kop verkassen. Ella zal haar ouders nooit meer weerzien. Samen met Kurt en Edgar en het jonge echtpaar Kattenburg komt ze bij Annie Bartels op de Bijenstand terecht. Annie woont hier met haar twee dochters, Mia (niet te verwarren met de eerdergenoemde) en Els, op dat moment 24 jaar oud. Hun echtgenoot en vader, de 50-jarige Ir. Jan Bartels had zich al op een vroeg moment tijdens de oorlog ingezet voor het gewapende verzet. Op 26 september 1941 wordt Jan gearresteerd en afgevoerd naar Duitsland. Uiteindelijk belandt hij in concentratiekamp Dachau, waar hij slechts twee weken voor de capitulatie van Duitsland, 54 jaar oud, overlijdt. Zijn Stolperstein, hier, voor zijn huis, herinnert ons aan een man die de moed had “nee” te zeggen tegen de nazi-barbaren en bereid was daarvoor zijn leven op te offeren. Jan heeft geen graf, dus laat ik, naar oud joods gebruik, een steentje op zijn Stolperstein achter, ten teken dat wij hier zijn geweest en aan hem hebben gedacht. [steentje 1] Annie kende dus de gevaren toen ze de hulp aan onderduikers voortzette en verschillende joodse vluchtelingen in huis haalde. Hoe woonde die kleine gemeenschap hier? Het volgende relaas is gebaseerd op de naoorlogse getuigenissen van Ella Schöndorff en Edgar Weinberg. Walter en Sophia Kattenburg, een in mei 1943 getrouwd stel van klein postuur, zij was verpleegster, woonde heel openlijk op de eerste verdieping. Ze hadden zeer goede valse papieren die suggereerden dat ze uit Nederlands-Indië kwamen. Ze zagen er allebei meer Aziatisch dan Joods uit en waren van mening dat ze veilig waren met die papieren. Direct na aankomst zochten Edgar, Kurt en Ella naar een geschikte plek om een veilig schuilhok te bouwen. Op de bovenste verdieping waren slechts twee kleine ommuurde kamertjes, naast de grote zolder. Hier werd een vierkant uit het plafond gezaagd, toegang biedend tot een kleine ruimte, laag onder de dakspanten en net groot genoeg om er twee matrassen neer te leggen om op te slapen. Er werd een ladder aan elkaar gespijkerd om in de schuilplaats te klimmen, en wanneer ze met z’n drieën naar boven waren gekropen, werd de ladder omhoog getrokken, het luik gesloten, de matrassen op de vloer uitgerold en konden ze veilig slapen. Een van de twee kamers onder hen was leeg. Dat werd de werkplaats. Om in hun onderhoud te voorzien, maakten ze ‘beentjes’ van de schouderbladen van (illegaal geslachte) koeien. Ze zaagden, vijlden en polijstten kleine hangertjes die voor oud ivoor konden doorgaan. In hun glanzend oppervlak graveerde Edgar dan Chinese en Japanse afbeeldingen, die hij uit kunstboeken kopieerde. Het leverde heel fraaie stukken op, kunstwerken die een vriendin naar een van de chicste winkels in A’dam bracht, en daar veel geld opbrachten. Ze waren nogal hoopvol gestemd, vooral omdat ze meenden dat de Geallieerden aan de winnende hand waren, en dat de oorlog niet erg lang meer kon duren… Voor de zekerheid werd een verborgen draad aangelegd vanaf de zijkant van de voordeur tot aan de zolder. Het idee was dat wanneer iemand die mevrouw Bartels niet kende bij de voordeur verscheen, ze op een verborgen knop zou drukken. De bel boven zou de onderduikers dan waarschuwen hun lawaaierig werk te stoppen, om in het schuilhok te kruipen en te verdwijnen. Sinds het begin van hun verblijf bij Annie Bartels kwam Mia Hamstra één keer per week de vuile was van het trio ophalen en tegelijkertijd die van de week tevoren terugbrengen. Ze kwam steevast op woensdagochtend, precies om 10.00 uur. Het was die fatale 16e februari een koude, bewolkte winterse ochtend. Kurt en Edgar verlieten de ontbijttafel eerder dan gewoonlijk om naar de kleine zolder te gaan en te werken aan een nieuwe levering van hun snuisterijen, hun enige bron van inkomsten. Ella ging naar de keuken en deed de afwas. Boven hadden ze nog geen twintig minuten gewerkt, toen er plotseling een man in de donkere deuropening verscheen. Verbaasd keek Edgar op van zijn werk. De man riep “Handen omhoog” en Edgar en Kurt staarden in de glanzende loop van een pistool. Met hun handen achter de nek werden ze naar de zitkamer gedreven. Wat was er precies gebeurd? Ella heeft me keer op keer verteld hoe het allemaal in zijn werk was gegaan. Ze was de afwas aan het doen, toen ze voor het keukenraam een man met getrokken pistool zag verschijnen. Kort daarop hoorde ze wat zich aan de voordeur afspeelde, en de zin “Kom maar, Gerrit, het is in orde”, waarop ze de man voor het keukenraam richting voorkant van het huis zag lopen en uit haar gezichtsveld zag verdwijnen. Onmiddellijk deed de jonge vrouw, met kloppend hart, haar schort af, en vouwde zorgvuldig de theedoek waarmee ze de afwas afdroogde. Ze opende stilletjes de keukendeur die toegang gaf tot de tuin, ging zonder jas naar buiten in de sneeuw, deed zachtjes de deur weer dicht en verwijderde zich van het huis, zichzelf dwingend niet te rennen, maar rustig te lopen, alsof er niets aan de hand was…Toen er die woensdagochtend werd aangebeld, was het precies tien uur. Mevrouw Bartels dacht dat Mia Hamstra voor de deur stond met de was voor haar onderduikers. Dat was een fatale vergissing. Het was een man met getrokken pistool, die meteen een voet tussen de deur zette, en daarbij naar een onzichtbare compagnon riep: “Kom maar, Gerrit, het is in orde!”. Annie Bartels werd teruggeduwd, de woonkamer in. Aan de nog gedeeltelijk gedekte ontbijttafel bevond zich de kleine Walter Kattenburg, schijnbaar onverschillig voor wat zich daar afspeelde: hij bleef gewoon dooreten. Een andere SD’er, net als de eerste ook een Nederlander, hield iedereen onder schot. Maar waar was Ella? De Jodenjager had een papier bij zich en hij vroeg waar Kurts vrouw en zoon Rolf waren. Hij wist dat ze in huis waren, hetgeen dus maar deels klopte. De andere man ging alleen naar boven. Na een tijdje klonk een vreselijke kreet van Sophia en ze werd in tranen naar beneden gebracht, met haar omgedraaide arm op haar rug. Ze wisten dat ze allemaal verloren waren. Ella bevond zich inmiddels in de gedempte stilte van de verlaten, met sneeuw bedekte straat. Ze trotseerde de kou met maar één idee voor ogen: vluchten, afstand scheppen tussen zichzelf en de Jodenjagers die zojuist het grote huis waren binnengevallen, dat maandenlang als toevluchtsoord en schuilplaats had gediend. Door haar koelbloedige vlucht was het Ella gelukt haar leven te redden. Intussen zaten de andere vijf zonder een woord te zeggen in de woonkamer, nadat ze de politiemannen hadden verteld dat Ella de dagelijkse boodschappen in het dorp deed, en dus wachtten ze – tevergeefs – op haar terugkeer. Kurt was de meest zenuwachtige van iedereen. Hij vroeg of hij naar de WC mocht gaan, maar dat wilden de twee aanvankelijk niet, totdat hij dreigde het in zijn broek te doen. Een van het tweetal stond op en nam hem mee naar het toilet. De man bleef op wacht voor de deur, die op een kier moest blijven staan. Hoe Kurt het klaarspeelde weet niemand, maar hij glipte door het kleine WC-raam en was al buiten voordat de Jodenjager het zag. Deze sprong naar het raam en dreigde Kurt ter plekke neer te schieten hem zo dwingend terug te komen. Dit is het moment om andere namen te noemen, niet met verdriet en respect, maar met beschuldigende woede. De drie Jodenjagers van de SD: Adriaan Kaptijn, Theo van Zwam en Gerrit Oude Wolbers. Het drietal, verantwoordelijk voor de deportatie van tientallen Joden, werd in 1948-1949 berecht door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Aanvankelijk werd tegen hen de doodstraf geëist, later omgezet in 20 jaar gevangenisstraf. Maar Kaptijn, alhoewel de leider van de groep, kwam uiteindelijk alweer na 8 jaar vrij. Het vijftal wordt afgevoerd, aanvankelijk naar de Gestapo in Amsterdam, daarna naar Westerbork voor de vier Joden. Kurt Schöndorff en het echtpaar Kattenburg worden al heel snel, op 3 maart, op transport naar Auschwitz gezet. Kurt wordt direct bij aankomst, op 5 maart 1944, vergast. Hij bereikte de leeftijd van 35 jaar. [steentje 2] De jonggehuwden Walter (24 jaar) en Sophia (22 jaar) worden op 15 april vermoord [steentjes 3&4] Annie Bartels wordt gedeporteerd naar kamp Vught, en daarna naar Ravensbrück, waar ze op 29 januari 1945 om het leven komt. Ze is dan 58 jaar, en heeft haar medemenselijkheid met de dood moeten bekopen [steentje 5] Haar dochters weten dat niet. Ondanks de gevaren, ondanks de onzekerheid omtrent het lot van hun vader en moeder, hebben dochters Els en Mia Bartels nog de ongelooflijke moed het werk van hun ouders voort te zetten. In Bijenstand 1 bevinden zich 8 onderduikers, een illegale radiozender en een wapendepot. Ook de moedige Els, die ik goed gekend heb, verdiend een steentje. [steentje 6] Edgar overleefde als enige van de 5 gearresteerden. Vandaar ook voor hem geen Stolperstein hier. Na Westerbork en maanden slavenarbeid in Auschwitz, en daarna nog eens 10 maanden omzwervingen, keerde hij op 21 november 1945 terug naar Laren. Onder andere om Ella de boze tijding te brengen dat haar Kurt vergast was. Ook haar beide ouders, zus, zwager en 12-jarig neefje Herman waren vermoord. Ze had gelukkig Rolf nog. Maar zoveel doden schreeuwden om een nieuw leven. En zo werd ik in 1946 geboren. Edgar en Ella zijn daarna nog een halve eeuw een mooi en gelukkig stel gebleven. Ook voor hun twee steentjes… [steentjes 7&8] Mijn broer Rolf, de enige andere overlevende van ons familiedrama, overleed vorig jaar, hier in Laren, 85 jaar oud. Het is spijtig dat hij dit eerbetoon aan zijn vader niet meer heeft kunnen meemaken. Maar gelukkig zijn z’n kinderen, Hyang en Ming er vandaag wel bij, samen met hún kinderen. De nieuwe generaties Schöndorff… Mijn laatste steentje is voor Rolf. [steentje 9]