Hier wordt In het najaar 2025 een Stolperstein (struikelsteen) onthuld voor Sofie Bär.
Foto: Stolpersteine Bruchsal - Die Bruchsaler Stolpersteine
Sofie Bär werd op 5 januari 1884 in Bruchsal (Dld) geboren als zevende van de in totaal 11 kinderen uit het huwelijk van Leopold Bär en Fanny Kahn.
Al in 1919 had een van haar broers, Bernhard, zich als groothandelaar in graan en veevoer in Rotter-dam gevestigd. Hij trouwde met de Nederlandse Saartje Walg (Leerdam, 1896) met wie hij een dochter kreeg, Käthe Bertha (Rotterdam 1929).
Om het naziregime te ontvluchten vertrok de ongehuwde en kinderloze, als zeer sociaal omschreven Sofie Bär in 1937 vanuit Bruchsal, waar ze bij haar moeder woonde, naar Nederland. Op 23 april van dat jaar werd ze ingeschreven op Heemraadsingel 310b in Rotterdam, bij haar broer Bernhard en schoonzus Saartje. In maart 1939 voegde hun 83-jarige moeder Fanny (Fannij) Bär-Kahn, al sinds 1894 weduwe en gebrekkig, zich bij hen. Op 7 juni 1941 overleed zij daar.
Buitenlandse joden die zich na 1933 in de stad hebben gevestigd moeten vanaf september 1940 Rotterdam verlaten. Sofie vertrekt naar Blaricum waar ze in maart 1941 op Kerkpad 22 wordt ingeschreven. Het is het adres van de kunstschilder Sal Meijer en zijn vrouw die een deel van hun woning verhuren. Van Kerkpad 22 komt Bär, waarschijnlijk als dienstbode, terecht op Zwaluwenweg 22 bij mevr. Reder. Via een advertentie in Laarder Courant De Bel zoekt mevrouw Reder In november 1941 voor Sofie ‘plaats bij een joodsche familie’ en in het Joodsche Weekbladzet Sofie zelf een soortgelijke advertentie: ‘Oudere Duitsche juffrouw zoekt opname in een klein gezin’ en is bereid daar zonder vergoeding te werken.
Het lijkt erop dat er geen passende reacties op komen: in maart 1942 staat Sofie ze nog altijd op Zwaluwenweg 22 ingeschreven, zo laat de “Lijst van in de Gemeente Blaricum wonende Joden (J)’ zien. Drie maanden later, op de lijst van 22 juni 1942, ontbreekt ‘Mej. S.S. Bär’. Die tweede S. staat voor ‘Sara’, een extra voornaam, voor de oorlog in Duitsland verplicht toegevoegd voor joodse vrouwen met een niet duidelijk joodse voornaam.
Op de Zwaluwenweg kan Bär zo valt uit bovengenoemde advertenties af te leiden, niet langer blijven. Ze vindt op Kerkpad 6 een kamer in onderhuur bij ‘Frau J. van Elst’. Dat was Annigje van Elst-van Vliet, echtgenote van Jacobus (Jan) van Elst die daar een schildersbedrijf had.
Sofie woont er pas kort als op 9 april 1942 de ‘heren’ Teunis Bakker en Fredrik Brinkman langskomen om de boedel op te nemen. Uit het een boedel inbeslagname document blijkt dat Sofie dan niet veel meer bezit dan een koffer met kleren en een paraplu. De huisraad is van de verhuurster.
In het Blaricumse Register van Vertrokken personen van 29-12-1942 staan achter de naam ‘Bär, S.S. mej.’ de letters V O W.: Vertrokken Onbekend Waarheen. Sofie zal na de boedelopname in april zo gauw mogelijk uit Blaricum zijn vertrokken en zich niet hebben uitgeschreven. In mei wordt ze opgenomen de joodse psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornsche Bosch’. Daar wordt ze in de nacht van 21 op 22 januari 1943 opgepakt en met ruim 1200 andere patiënten op transport naar Auschwitz gesteld. Op 25 januari 1943 wordt ze daar, 59 jaar oud, vermoord. ‘Vanwege de Minister van justitie’ wordt van haar overlijden op 15-5-1951 in haar laatste officiële woonplaats, Blaricum, aangifte gedaan.
Sofie Bär is ongehuwd en kinderloos gebleven.
Sofies broer Bernhard, haar schoonzus Saartje Walg en hun dochter Käthe Bertha zijn op 30 april 1943 in Sobibor vermoord. Voor Käthe ligt bij Heemraadsingel 310 in Rotterdam een Stolperstein.
Sofies broers Alfred Anselm, Siegfried en Albert werden in Auschwitz vermoord.
Door de m.i. wat bijzondere definitie van dat begrip staat ook Sofies moeder Fanny Bähr-Kahn als ‘Joods oorlogsslachtoffer’ geregistreerd. Zij stierf in 1941 in Rotterdam een natuurlijke dood.
Bron: ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging’. https://hdl.handle.net/21.12143/301823155