Hier wordt In het najaar 2025 een Stolperstein (struikelsteen) onthuld voor Sofie Bär.
Sofie Bär werd op 5 januari 1884 in Bruchsal (Dld) geboren uit het huwelijk van Leopold Bär en Fanny Kahn. Ze had zeker drie broers van wie er een, Bernhard (1885), zich in 1919 als groothandelaar in graan en veevoer in Rotterdam had gevestigd en daar was getrouwd met de Nederlandse Saartje Walg. Sofie kwam in april 1937 als vluchtelinge voor het naziregime vanuit Bruchsal naar Rotterdam waar ze bij haar broer en schoonzus op de Heemraadsingel ging wonen.
Buitenlandse joden die zich na 1933 in Rotterdam hadden gevestigd moesten echter vanaf september 1940 de stad verlaten. Sofie vertrok naar Blaricum waar ze in maart 1941 op Kerkpad 22 werd ingeschreven. Het is het adres van de kunstschilder Sal Meijer en zijn vrouw die een deel van hun woning verhuurden.
Van Kerkpad 22 kwam Bär, waarschijnlijk als dienstbode, terecht op Zwaluwenweg 22 bij mevr. Reder-van der Paardt. Via een advertentie in Laarder Courant De Bel zocht mevrouw Reder In november 1941 voor Sofie "plaats bij een joodsche familie" en in het Joodsche Weekblad zette Sofie zelf een soortgelijke advertentie: "Oudere Duitsche juffrouw zoekt opname in een klein gezin" en was bereid daar zonder vergoeding te werken. Het leek erop dat er geen passende reacties op kwamen: in maart 1942 stond Sofie nog altijd op Zwaluwenweg 22 ingeschreven, zo laat de “Lijst van in de Gemeente Blaricum wonende Joden (J)" zien. Drie maanden later, op de lijst van 22 juni 1942, ontbreekt ‘Mej. S.S. Bär’ (die tweede S. staat voor "Sara", een extra voornaam, voor de oorlog in Duitsland verplicht toegevoegd voor joodse vrouwen met een niet duidelijke joodse voornaam). Op de Zwaluwenweg kon Sofie, zo valt uit bovengenoemde advertenties af te leiden, niet langer blijven.
Ze vond op Kerkpad 6 een kamer in onderhuur bij "Frau J. van Elst". Dat was Annigje van Elst-van Vliet, echtgenote van Jacobus (Jan) van Elst die daar een schildersbedrijf had. Sofie woont er pas kort als op 9 april 1942 de "heren Teunis Bakker en Fredrik Brinkman" langskwamen om de boedel op te nemen. Uit een "boedel inbeslagname document" blijkt dat Sofie dan niet veel meer bezat dan een koffer met kleren en een paraplu. De huisraad was van de verhuurster. In het "Blaricumse Register van Vertrokken personen" van 29-12-1942 staan achter de naam "Bär, S.S. mej." de letters V O W: "Vertrokken Onbekend Waarheen". Sofie zou na de boedelopname in april zo gauw mogelijk uit Blaricum zijn vertrokken en zich niet hebben uitgeschreven.
In mei 1943 werd ze opgenomen in de joodse psychiatrische inrichting "Het Apeldoornsche Bosch". Daar werd ze in de nacht van 21 op 22 januari 1943 opgepakt en met ruim 1.200 andere patiënten op transport naar Auschwitz gesteld.
Op 25 januari 1943 werd ze daar, 59 jaar oud, vermoord. "Vanwege de Minister van justitie" werd van haar overlijden op 15-5-1951 in haar laatste officiële woonplaats, Blaricum, aangifte gedaan.
Sofie Bär is ongehuwd en kinderloos gebleven. Sofies broer Bernard, haar schoonzus Saartje en hun dochter Käthe (1929) zijn op 30 april 1943 in Sobibor vermoord. Hoewel Sofies moeder, Fanny Bähr-Kahn, in 1941 in Rotterdam een natuurlijke dood stierf, staat ook zij als "Joods oorlogsslachtoffer" geregistreerd. Een definitiekwestie.........
Bron: ‘1942: Blaricum, haar joodse inwoners en hoe het hen verging’. https://hdl.handle.net/21.12143/301823155